In de zomer schrijven Gelderland Herdenkt ambassadeurs Maud en Ruben tweeluik verhalen over situaties tijdens de Tweede Wereldoorlog en nu. Wekelijks duiken zij in een onderwerp dat toentertijd speelde en belichten zij de verschillen en overeenkomsten tussen die periode en het nu.
Nu en tijdens WO2: onvrije cultuur
Tijdens het hoogtepunt van de coronacrisis was het vrijwel onmogelijk om op een vrije manier te genieten van cultuur. Theaters, musea en podia waren allemaal dicht. Zelfs nu er versoepelingen worden aangekondigd, ziet het er voor de cultuursector nog niet echt goed uit. De zalen mogen nog niet vol, en het openen van de deuren is voor veel cultuurinstellingen daarom nog steeds niet winstgevend. Een steunpakket voor cultuur ligt er wel, maar oppositiepartijen vrezen dat het te weinig zal zijn. De crisis heeft voor een grote donderwolk boven de cultuursector gezorgd.
Cultuur en crisis: ze hebben een haat-liefde verhouding. Is er crisis, dan worden alle financiële middelen ingezet om een land zo goed mogelijk draaiende te houden. Cultuur is niet essentieel om een samenleving gezond te houden, zo vinden veel mensen, en daarom wordt op cultuur al snel gekort. Maar is er crisis, dan hebben mensen vaak ook juist behoefte aan afleiding, ontspanning en reflectie. Het zijn die dingen die de mensen in cultuur terugvinden.
Ruim 75 jaar geleden was het ook crisis: de Tweede Wereldoorlog hield het land en ook de cultuursector in zijn greep. En ook toen bleek hoe veel behoefte mensen in perioden van crisis aan cultuur hebben. In de geschiedenis van het theater tijdens de oorlog zien we dat heel goed terug. Cultuur werd tijdens de oorlog een gecensureerde zaak. Wie als kunstenaar actief wilde blijven, moest zich aansluiten bij de Kultuurkamer: het door de Duitsers opgezette nationaalsocialistische cultuurinstituut. Wie als (podium)kunstenaar aan de slag wilde blijven moest zich aansluiten bij deze Kultuurkamer, en zich aan allerlei regels houden. Wie dat niet deed, opereerde illegaal en liep het risico te worden opgepakt. Wie als kunstenaar bij de Kultuurkamer werkte, was dus verre van vrij om zijn vak uit te oefenen zoals hij wilde.
Voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog, had de cultuursector het al niet makkelijk. Subsidies waren karig; reserves hadden de kunstenaars niet. Velen van hen zagen zich tijdens de oorlog dan ook genoodzaakt zich bij de Kultuurkamer aan te sluiten. Zij maakten de begrijpelijke keuze voor zekerheid. Ondanks de risico’s en het gebrek aan reserves sloot toch ook een heel aantal zich niet bij het nationaalsocialistische instituut aan. Zij maakten wat ze wilden maken, speelden wat ze wilden spelen. Dat deden zij stiekem, in huiskamers of schuurtjes, op zogenaamde ‘zwarte avonden’.
In Arnhem, een stad met een grote toneeltraditie, vonden heel veel van dit soort zwarte avonden plaats. Het bezoeken van zwarte avonden was levensgevaarlijk: het was verboden op een vrije manier kunst te maken, en dus ook om daar klant van te zijn. Wie toch naar de voorstelling durfde te komen kijken, betaalde geen entree maar levensmiddelen; een brood, een fles melk, een stuk kaas. Zo konden de vele acteurs in Arnhem overleven, zonder zich aan te moeten sluiten bij de Kultuurkamer.
Ondanks het risico dat het bezoek aan een verboden huiskamervoorstelling met zich meebracht en ondanks het feit dat er met kostbare levensmiddelen betaald moest worden, waren er tijdens de oorlog vele huiskamervoorstellingen. De mensen zochten de samenkomst, de ontspanning en het plezier op. En de acteurs, die beoefenden de vrije kunst die ze zo misten.
Hoewel de Tweede Wereldoorlog en de huidige crisis in veel opzichten onvergelijkbaar zijn, is het bijzonder om te zien dat de behoefte aan cultuur bij mensen er altijd zal zijn. Nu, tijdens de coronacrisis, toen, tijdens de Tweede Wereldoorlog, en alle vijfenzeventig jaar daartussenin.
Geschreven door Maud Ramakers
Headerafbeelding: Logo van de Nederlandse Kultuurkamer CC: Europeana, Museon, via Historiek.net